Verschenen in H ART Magazine #171, juni 2017
In deze reeks kijkt Alexandra Crouwers kritisch naar het kunstjargon.
Eén van de meest gebruikte gemeenplaatsen in de beeldende kunsttaal is ‘het werk treedt in dialoog met een ander werk/de collectie/de ruimte/muziek/het publiek/een filosoof, auteur, wetenschapper, enz./de tuin/de buurt/het kapitalisme/overige‘.
Een dialoog is een gesprek tussen twee partijen. De kunstwereld – en bij uitbreiding het hele culturele veld – heeft de term door de decennia heen geassimileerd voor eigen, metaforische doeleinden. Met als gevolg dat alles ‘in dialoog’ met alles kan gaan.
Google reageert met 17.300 resultaten als de frase ‘in dialoog met’ in combinatie met ‘beeldende kunst’ wordt ingegeven.
Een deel van die dialogen heeft het over de interactie tussen verschillende disciplines of media: beeldende kunst en architectuur, beeldende kunst en jazz, enzovoort. Een belangrijk deel heeft het over de interactie van kunst, of de kunstenaar, met het publiek of met een andere partij. En dan zijn er nog de echte gesprekken: lezingen, debatten en symposia.
Een term die zoveel gebruikt wordt, wordt ook vaak misbruikt. ‘De werken treden in dialoog met het publiek’ is bijvoorbeeld niets meer dan tekstopvulling. Het klinkt interessanter dan ‘het publiek kijkt naar het werk en heeft daar hopelijk gedachten bij’.
Kunst die echt met het publiek in gesprek gaat is zeldzaam: weinig kunst is werkelijk interactief, of verandert van vorm of inhoud doordat de toeschouwer er voor staat. De kijker staat meestal machteloos tegenover het werk – en vice versa. De ‘dialoog’ lijkt meestal meer op twee monologen.
Als verschillende kunstwerken – of kunstenaars via hun werk – ‘met elkaar in dialoog’ gaan, beïnvloeden ze in het gunstigste geval elkaars betekenis, maar die betekenisverandering gebeurt automatisch. Die vindt ook plaats als je een foto van Ulrike Meinhof naast een foto van een palmplant zou hangen. Probeer het zelf eens: breng de dialoog op gang tussen uw koffiekop en uw tandenborstel/uw gsm en een korenbloem/een stoeptegel en een papieren zakdoek. Ons associatievermogen vult het stippellijntje tussen de beelden in. Dat fabelachtige menselijk vermogen ligt zo ongeveer aan de oorsprong van het kunst maken.
‘De dialoog’ wordt toch het beste op de klassieke manier toegepast:
Toeschouwer: “Ha, kunstwerk. Hé, er is iets aan je waardoor ik je even wat beter ga bekijken.”
Kunstwerk: “Goedemiddag. Wel, ik heb het over de zinloosheid van het bestaan, de leegte in onszelf, en de onmogelijkheid om iets aan ons lot te veranderen. Misschien heeft u daar iets mee op een dieper, intellectueel niveau?”
Toeschouwer: “Nou, nee. Ik vind toch vooral je kleuren erg aantrekkelijk. Je zou mooi boven de zetel kunnen hangen.”